Het Comit van Ministers van de Nederlandse Taalunie heeft de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend aan Hella S. Haasse (1918).De prijs wordt eenmaal per drie jaar uitgereikt, beurtelings door het Nederlandse en Belgische Staatshoofd, aan een auteur van oorspronkelijk Nederlandstalige literaire werken. De prijs kan worden toegekend voor het gehele oeuvre van een schrijver, of voor een apart werk in de genres pozie, verhalend proza of drama. Aan de prijs is een bedrag verbonden van 16.000 euro.
De jury bestaande uit Jozef Deleu (voorzitter), Geert Buelens, Reintje Gianotten, Joop van der Horst, Elisabeth Leijnse, Maaike Meijer, Lut Missine was unaniem van oordeel dat Hella Haasse de belangrijkste literaire prijs van het Nederlandse taalgebied verdient om de artistieke en menselijke waarde van haar veelzijdige oeuvre, dat bijna zeventig titels omvat in vele literaire genres.
Hella Haasse brak door met haar debuutnovelle Oeroeg (1948) en heeft sindsdien een omvangrijk en veelgelezen oeuvre opgebouwd. Ze verwierf vooral bekendheid met haar documentair-historische romans. Boeken als Het woud der verwachting (1949), Mevrouw Bentinck (1978) en Heren van de thee (1992) worden niet alleen binnen, maar ook ver buiten het taalgebied gewaardeerd; of om het met de woorden van de jury te zeggen: ‘Weinig auteurs hebben de Nederlandse literatuur zo waardig en nadrukkelijk op een internationaal podium geplaatst als Hella S. Haasse.’
Hella Haasse is sinds de instelling van de prijs in 1956 de zeventiende laureaat. De eerdere laureaten waren: Herman Teirlinck (1956), Adriaan Roland Holst (1959), Stijn Streuvels (1962), Jacques Bloem (1965), Gerard Walschap (1968), Simon Vestdijk (1971), Marnix Gijsen (1974), Willem Frederik Hermans (1977), Maurice Gilliams (1980), Lucebert (1983), Hugo Claus (1986), Gerrit Kouwenaar (1989), Christine D’Haen (1992), Harry Mulisch (1995), Paul de Wispelaere (1998) en Gerard Reve (2001).