1989
Gerrit Kouwenaar
Toespraak Koning
7 december 1989, Koninklijk paleis te Brussel
Dames en Heren,
Het verheugt mij ten zeerste U allen hier hartelijk te verwelkomen op de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren aan de Heer GERRIT KOUWENAAR.Met veel genoegen groet ik alle prominenten van het Comité van de Ministers, van de jury, van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, en van de Inter-parlementaire Commissie, evenals de talrijke Nederlanders en landgenoten, die door hun aanwezigheid de laureaat hulde willen brengen.
Hoeft eraan herinnerd te worden welke plaats deze Prijs verworven heeft in de culturele samenwerking tussen het Noorden en het Zuiden van het Nederlandse taalgebied, sedert hij voor de eerste keer in 1956 op initiatief van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren aan Herman Teirlinck werd toegewezen. Als instelling en als bindteken van een Taalunie is deze prijs wellicht uniek in de wereld.
Deze hoogste literaire onderscheiding in het Nederlandse taalgebied, vanaf 1986 door de Nederlandse Taalunie toegekend, wordt dit jaar voor het eerst in België uitgereikt. Op het einde van dit eerste decennium van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het koninkrijk België wil ik eens te meer de rol van de Taalunie in de samenwerking tussen Nederland en de Vlaamse Gemeenschap onderstrepen.
In een wereld waar één of twee talen zich in de internationale samenleving als communicatiemiddel opdringen, in een Europa waar de regio’s steeds meer hun plaats opeisen, en in een Europese Gemeenschap waarvan de twaalf leden de weg van een federale integratie bewandelen, is de bevestiging van de taaleenheid van de Nederlandstaligen een permanente opdracht. Die opdracht is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Zij verplicht ons, over de grenzen heen, meer aandacht te hebben voor elkaar, samen te werken voor hetzelfde doel, en voor dat doel de noodzakelijke inspanningen te leveren. Alleen indien die voorwaarden vervuld zijn, zal onze taaleenheid ook de uitstraling krijgen die zij verdient.
Mijnheer KOUWENAAR,
deze Prijs is een bekroning van uw gehele werk, in al zijn aspecten, maar vooral van uw dichterschap, want dichter is U toch in de eerste plaats.Het oeuvre van de dichter is één lange zoektocht, zoals het leven zelf, naar de zin van het bestaan, met vragen naar de vergankelijkheid, en met streven naar de waarheid. Uw zoektocht is er ook een naar de taal, de taal die de realiteit moet kunnen vertolken, maar daarin veelal te kort schiet.
De jury van de Prijs der Nederlandse Letteren heeft in haar rapport de door U glansrijk afgelegde “lijdensweg” duidelijk omschreven. Zij dankt U, in de vorm van deze Prijs, als scheppend kunstenaar en als baanbreker in de Nederlandse Letteren. Het Comité van Ministers heeft de keuze van de jury eensgezind bekrachtigd. Het is mij een genoegen, mijnheer KOUWENAAR, U ter bevestiging van het besluit van het Comité van Ministers, hierbij de oorkonde van de Prijs der Nederlandse Letteren 1989 te overhandigen.
Terug naar laureaat