Biografie

Tom Lanoye

2024
Tom Lanoye

Tom Emiel Gerardine Aloïs Lanoye werd op 27 augustus 1958, het jaar van de Brusselse wereldtentoonstelling, geboren in Sint-Niklaas als laatste van 5 kinderen in een slagersgezin. In de volkse Elisabethwijk, op de hoek van de Antwerpsesteenweg met de Dokter-Van-Raemdonckstraat, baatten vader Roger Lanoye en moeder Josée Verbeke een succesvolle slagerij uit. Moeder Josée was een gevierd amateuractrice. Liefde voor het theater en een stevig mercantiel talent, twee pijlers van zijn schrijverschap, kreeg Lanoye naar eigen zeggen ‘met de filet-pure mee ingelepeld’.  

Vanaf 1970 liep Lanoye school in het Sint-Jozef-Klein-Seminarie in Sint-Niklaas. Daar kreeg hij Nederlands van de Vlaamsgezinde leraar en dichter Anton van Wilderode en vatte er een ‘banale maar allesverterende verliefdheid’ op voor een klasgenoot. Zijn collegejaren, de slagerij van zijn ouders en de vele kleurrijke figuren uit de buurt, maar ook de dood van zijn lievelingsbroer Guy en zijn moeilijke coming-out beschreef hij in de autobiografische werken, Een slagerszoon met een brilletje (1985), Kartonnen dozen (1991) en Sprakeloos (2009), in 2012 in één cassette verschenen als De Wase trilogie.

Meer dan als verhaalstof gebruikte Lanoye zijn roots om nadrukkelijk vorm te geven aan zijn schrijverschap, literatuuropvatting én imago en zichzelf zo in de markt te zetten. De verkooptruc van ‘mag het iets meer zijn madam’, die hij zijn vader dagelijks van achter de toonbank hoorde declameren, maakte hij tot zijn poëticaal credo. Voor deze slagerszoon met een brilletje mocht literatuur business zijn. Het romantische beeld van de schrijver die op een zolderkamer ‘met bevroren vingers rond een leeg kolomkacheltje zit te verkommeren’ was nooit aan Lanoye besteed. Schrijven was voor hem een beroep dat als dusdanig gehonoreerd moest worden. Maar ook voor de stilte en geborgenheid van dat zolderkamertje voelde hij niets. Als zoon van zijn moeder, van wie hij de ‘vonk der theatermagie’ erfde, ontwikkelde Lanoye zich in ijltempo tot een rasecht podiumbeest. 

Na zijn middelbareschooltijd trok Lanoye naar Gent om er Germaanse filologie en sociologie te studeren. Binnen het Gentse studentenmilieu zette hij, samen met James Bordello, zijn eerste literaire stappen als performance poet. Met veel bravoure en verbale krachtpatserij bestormden deze ‘Twee Laatste Grote Poëtische Beloften Van Net Voor De Derde Wereldoorlog’ de Gentse studentencafés. Zijn vroegste werk gaf Lanoye als echte punkpoet uit in eigen beheer. In 1981, een jaar nadat zijn lievelingsbroer Guy was omgekomen in een auto-ongeluk, studeerde Lanoye af met een scriptie over de poëzie van Hans Warren. 

Al snel professionaliseerde Lanoye zijn literaire activiteiten. In 1982 bracht hij zijn eerste avondvullende solo-voorstelling, Jamboree, in samenwerking met Behoud de Begeerte op de planken. Een jaar later debuteerde hij bij uitgeverij Kritak met Rozegeur en maneschijn (1983), een selectie ‘helse kritieken’ die hij schreef voor het satirische weekblad De Zwijger en waarin vooral literaire doelwitten op scherp werden gesteld. Toen hij als opdracht bij de bundel ‘voor de poen’ schreef, ruilde hij zijn punkstatus definitief in tegen die van ‘literaire yuppie’: veelzijdig getalenteerd, ambitieus en met een gedegen commercieel inzicht, ingegeven door de neoliberale tijdsgeest én zijn genen.

Vanaf 1983 koos Lanoye radicaal voor een leven als full time zelfstandige. Hij leefde van zijn pen, zijn optredens en baantjes in de horeca en had daarbij een ambitieus masterplan voor ogen: voor zijn dertigste een roman, een essay, een dichtbundel en een theaterstuk uitgeven. Een jaar na zijn officiële debuut Rozegeur en maneschijn verscheen zijn poëziedebuut In de piste, gevolgd door een verhalenbundel, Een slagerszoon met een brilletje in 1985 en zijn romandebuut Alles moet weg in 1988. Met De Canadese muur, zijn eerste theaterstuk, dat hij samen met studiegenoot en ‘mooie jonge god’ Herman Brusselmans schreef, realiseerde Lanoye in 1989 zijn businessplan. Nadat hij had aangetoond alle genres te beheersen maakte hij op 27 augustus 1992 de droom van menig kleine zelfstandige waar door, ernst en gimmick tegelijk, de naamloze vennootschap L.A.N.O.Y.E. op te richten.

Ondertussen was Lanoye in januari 1987 van Gent naar Antwerpen verhuisd waar hij kort voor de jaarwisseling de Nederlander René Los ontmoette. Die verhuisbeweging markeerde een dubbele verschuiving in zijn oeuvre: hij liet de poëzie enigszins links liggen om zich verder toe te leggen op proza en theaterwerk, terwijl hij zich steeds nadrukkelijker mengde in politieke en maatschappelijke debatten. 

Vooral de opkomst van de extreemrechtse Vlaams-nationalistische partij het Vlaams Blok en de strijdbaarheid binnen de internationale homobeweging vuurden Lanoye aan. In de nasleep van Zwarte Zondag zette hij samen met onder meer Hugo Claus zijn schouders onder Charta 91, een onafhankelijke burgerbeweging die een vuist wilde maken tegen de verrechtsing en mee aan de basis lag van het cordon sanitaire. Samen met zijn partner René Los plaatste Lanoye bovendien de rechten van holebi’s prominent op de politieke agenda, niet in het minst door in 1996, onder massale mediabelangstelling, als eerste homokoppel in Antwerpen een samenlevingscontract af te sluiten. Lanoyes groeiend engagement, mee gevoed door zijn reizen naar Cuba en Zuid-Afrika, het land waar hij vanaf 1994 elk jaar zou overwinteren, vond zijn neerslag in zijn Humo-columns (verzameld in Doén! (1992), Maten en gewichten (1994), Tekst en uitleg (2001)) én zijn verhalenbundel Spek en bonen (1994). 

Het jaar 1997 was voor Lanoye opnieuw een jaar van ‘mag het iets meer zijn’. Hij bracht niet alleen Het goddelijke monster, het eerste deel van zijn Monstertrilogie, uit, maar ook zijn opzienbarende theaterbewerking van Shakespeares koningsdrama’s, Ten oorlog, ging in première. Tegelijkertijd tourde hij met Gespleten en bescheten, een lezing geschreven in opdracht van het Booncentrum, door Vlaanderen. In interviews benadrukte Lanoye dat dit voor hem allemaal in één groot project paste dat iets wilde zeggen over de tijd waarin we leven. Net als Louis Paul Boon wou hij een seismograaf zijn. In zijn Monstertrilogie registreerde Lanoye op tragikomische wijze de schokgolven van de vele schandalen uit de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw, zoals de Bende van Nijvel en de zaak Dutroux, die België in een diepe malaise stortten. In Gespleten en bescheten presenteerde hij een even scherpe als hilarische schets van de omhooggevallen ‘fermette-vlaming’ en het hypocriete culturele klimaat in Vlaanderen. In Ten oorlog, een stuk dat uitgroeide tot een ijkpunt van politiek theater, legde hij het mechanisme van de macht, als kern van het politieke bedrijf, bloot en toonde hoe het de mens vermorzelt. 

‘La littérature est politique (en vice versa)’ luidde zijn devies en hoewel hij geen mandaat ambieerde, zette Lanoye zich bij de gemeentraadsverkiezingen van 2000 als onafhankelijke op de Antwerpse Agalev-lijst. Het enige officiële ambt dat hij wel aanvaardde, was het eerste Antwerpse stadsdichterschap in 2003. Lanoye geloofde dat hij als schrijver en performer een grotere impact kon hebben en in zijn werk bleef die politieke laag zichtbaar. Hij behandelde urgente thema’s zoals migratie en het multiculturele Europa in Het derde huwelijk (2006), globalisering en de financiële crisis in Gelukkige slaven (2013), de vluchtelingencrisis in Zuivering (2017) en terreur in de theatermonoloog Gaz (2015). In zijn recente roman De draaischijf (2023), die door critici als een vervolg op Hugo Claus Het verdriet van België werd bestempeld, belichtte Lanoye de culturele collaboratie in Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog. 

Na Ten oorlog ontwikkelde Lanoye zich steeds nadrukkelijker tot een begenadigd bewerker. Zijn vertaalde en bewerkte gedichten van de War Poets bundelde hij in Niemands land (2002) en Overkant (2004) en in zijn solovoorstelling ‘Veldslag voor een man alleen’ bracht hij een selectie ervan op het toneel. Voor Lanoye bleven theater en literatuur één en ondeelbaar: elke tekst moest werken én op een podium én op papier. Zijn vaak radicale bewerkingen van klassieke theaterteksten van Euripides in Mamma Medea (2001) en Atropa (2008); van Shakespeare in Ten oorlog (1997), Hamlet versus Hamlet (2014), Koningin Lear (2015) en Lady+Lord MacBeth (2024); van Tsjechov in De Russen! (2011) en van Goethe in OustFaust (2022), om er maar enkele te noemen, maakten hem tot één van de belangrijkste theaterauteurs in Vlaanderen en Nederland. Met Mefisto for ever, Atropa en Bloed en rozen oogstte hij in 2007, 2008 en 2011 internationaal succes op het Festival d’Avignon.

‘Kort van lont en lang van stof’ doopte Lanoye onophoudelijk zijn pen in vitriool om aan te geven wat er allemaal fout liep in de ‘wereld-van-vandaag’. Die satirische columns, vlijmscherpe kritieken, toespraken en pamfletten verschenen door de jaren heen in uiteenlopende Vlaamse en Nederlandse periodieken. Een deel ervan werd door Lanoye in een tiental publicaties gebundeld. In zijn vroegste polemieken richtte hij zijn pijlen voornamelijk op het muffe culturele klimaat, waarbij hij als jonge provocateur enkele literaire vadermoorden pleegde. Vanaf het begin van de jaren negentig nam hij naast de relletjes in letterenland steeds vaker prangende politiek-maatschappelijke kwesties in het vizier. Of het nu ging om het politiegeweld in de zaak-Jonathan Jacob, het hoofddoekendebat in Antwerpen of de moord op Theo van Gogh, Lanoye gebruikte deze gebeurtenissen als brandstof voor zijn vlammende betogen. In zijn recentste pamflet, Woke is het nieuwe Marrakech-pact (of: hoe ons Capitool al elke dag wordt bestormd), keerde hij zijn scherpe pen (opnieuw) tegen het Vlaams-nationalisme en de ‘anti-woke-hysterie’, belichaamd door N-VA-voorzitter Bart de Wever.

Bij elk project etaleerde Lanoye zijn fileerkunst en taalvirtuositeit. Dat laatste om zich te verzetten tegen het ‘uitgebeend schrijven’, de ‘literaire anorexia nervosa’ en het adagium ‘less is more’ dat volgens hem al te vaak de literatuur domineerde. In de autobiografische roman Sprakeloos uit 2009,  waarin hij het relaas van zijn moeders aftakeling na een beroerte afwisselde met reflecties op zijn schrijverschap, verwoordde hij het als volgt: 

Lanoye is een auteur die, vanaf het prille begin, meticuleus zijn oeuvre én imago uitbouwde en, zoals het een middenstandskind in een neoliberale tijd betaamde, luidruchtig aan de man bracht. De stijlbreuk met de Vlaamse ‘stille generatie’ van de jaren zeventig kon nauwelijks groter zijn. Lanoyes door sommigen als ‘schreeuwerig vedettisme’ bestempelde auteurschap streek een deel van de literaire goegemeente tegen de haren in en de onderwerpkeuze van zijn romandebuut Alles moet weg verleidde de katholieke politicus Eric van Rompuy om in 1989 tot een ‘Kulturkampf’ op te roepen. 

Gaandeweg groeide het enfant terrible van de Vlaamse letteren echter uit tot een gerenommeerd romancier, dichter, columnist, performer en theaterauteur, zonder daarbij iets van zijn scherpte te verliezen. De algemene erkenning voor zijn veelzijdig oeuvre blijkt uit de vele vertalingen, uitvoeringen en bekroningen van zijn werk, waaronder de Arkprijs voor het Vrije Woord in 1995, de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Toneelletterkunde in 2000 en de Gouden Uil Literatuur- en Publieksprijs in 2003. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij in 2007 de Gouden Ganzenveer en in 2013 de Constantijn Huygens-prijs. In 2007 kreeg Lanoye een eredoctoraat van de Universiteit Antwerpen en in 2023 werd hij geridderd tot ‘Chevalier de l’ordre français des Arts et des Lettres’.

Tom Lanoye

Terug naar laureaat

Tom Lanoye