Hoofdlijnen werk

2015
Remco
Campert

Hoofdlijnen werk

Auteurs: Frank Hockx en Jef van Gool

De redactie van het blad ‘Braak’, dat Campert samen met Rudy Kousbroek in het voorjaar van 1950 begonnen was, werd in juli van dat jaar uitgebreid met Lucebert en Bert Schierbeek. Samen met het door Simon Vinkenoog, die toen in Parijs verbleef, geredigeerde ‘Blurb’ werd ‘Braak’ aan het begin van de jaren vijftig de voornaamste spreekbuis van de experimentele dichters. Vinkenoog verzamelde werk van deze nieuwe generatie dichters in 1951 in de bloemlezing ‘Atonaal’, waarna de dichters vervolgens als groep beschouwd werden en aangeduid als ‘de Vijftigers’. Voor henzelf echter vormden deze dichters (naast de reeds genoemden behoorden daartoe ook Kouwenaar, Elburg en Claus) geen gesloten groep. Zij waren, zoals Kouwenaar het omschreef, ‘een spontaan complot van subjectieve instellingen’. Veel meer dan gelijkluidende maatschappelijke ideeën en opvattingen over literatuur, was het hun verzet tegen de literaire traditie en het besef een nieuwe generatie te vormen met een nieuwe poëzie, dat hen samenhield. Campert bewaarde echter binnen de Vijftigers een eigen identiteit. Hij week minder af van de gebruikelijke normen in de poëzie en was in zijn taalexperimenten minder uitbundig dan bijvoorbeeld Kouwenaar en Lucebert. Hij heeft dan ook altijd gegolden als ‘de meest verstaanbare Vijftiger’.

Remco Campert debuteerde in 1950 in het tijdschrift ‘Libertinage’ met het gedicht ‘Te hard geschreeuwd?’, een oproep een eigen stem te laten horen die ‘de stoppen der berusting doet doorslaan’. Deze omschrijving is kenmerkend voor vooral Camperts vroege werk, waarin hij uitdrukking tracht te geven aan een idealistisch geloof in een poëzie waarin dromen en verlangens de confrontatie met de werkelijkheid aangaan. Even kenmerkend voor zijn werk is echter dat het uiteindelijk toch die grauwe werkelijkheid is die overwint. Liefde, romantisch verlangen en de schoonheid van de poëzie bieden alle slechts kortstondig verlichting. In later werk is Campert dan ook aanzienlijk cynischer en minder hoopvol gestemd over de mogelijkheid van een zuivere liefde en de kracht van de poëzie. Zijn debuutbundel ‘Vogels vliegen toch’ (1951) opent nog met het bekende gedicht ‘Credo’ waarin de poëzie de confrontatie met de werkelijkheid aangaat door het onmogelijke na te streven (‘ik wil geen water uit de rotsen slaan / maar ik wil water naar de rotsen dragen’). In latere bundels echter boet het geloof in poëzie als zijnde ‘een daad van bevestiging’ waarvan hij in ‘Het huis waarin ik woonde’ (1955) getuigt, veel aan kracht in. Elementen als een troosteloze wereld, pijn, ziekte, ouderdom, eenzaamheid en een liefde die ’tot op het bot is uitgekleed’ zijn in bundels als ‘Bij hoog en bij laag’ (1959), ‘Dit gebeurde overal’ (1962) en ‘Hoera, hoera’ (1965) veel sterker aanwezig dan voorheen. Ook naar de vorm heeft de poëzie dan een wijziging ondergaan: de stijl is directer geworden, de beeldspraak schaarser. In ‘Mijn leven’s liederen’ (1968) en ‘Betere tijden’ (1970) verdringt echter de ironie weer het cynisme uit de voorgaande bundels en is de thematiek ook weer wat ruimer dan alleen het eigen sombere bestaan. 

Begonnen als dichter, wijdde Campert zich vanaf de jaren zestig steeds meer aan het schrijven van verhalen. Aanvankelijk deed hij dat in de jaren vijftig uit geldgebrek en publiceerde hij cursiefjes in bladen als ‘Podium’, ‘Tirade’, ‘Vrij Nederland’ en ‘Het Parool’. Deze hele korte verhalen maakten geleidelijk plaats voor langere teksten die aan diepgang en complexiteit wonnen, maar die ook – evenals zijn latere gedichten – somberder werden. Zo bepalen verveling, landerigheid, eenzaamheid, verdriet en ontgoocheling de sfeer van ‘Een ellendige nietsnut’ (1960). Opvallend is dan ook dat zijn eveneens in de jaren zestig geschreven romans op het oog zo vrolijk zijn. Zo is ‘Het leven is vurrukkulluk’ (1961) een lichtvoetige roman vol woordgrappen, spelend op een warme zomerzondag in en om het Amsterdamse Vondelpark. Campert voert hierin de figuur van Kees de jongen uit het werk van Theo Thijssen als grijsaard ten tonele, samen met zijn geliefde Rosa. ‘Liefdes schijnbewegingen’ (1963) biedt ook de nodige dwaze situaties in het verhaal over de jonge dichter Gerard Beka die door een verblijf van twee dagen in de ijskast van een slagerij zijn verstand verloren heeft en dat een jaar later door een klap op zijn hoofd met een fles weer terugkrijgt. ‘Tjeempie! of Liesje in Luiletterland’ (1968) is een lichtvoetige persiflage op het genre van de pornografische roman die tevens een aantal karikaturen bevat van Nederlandse auteurs. Aanzienlijk serieuzer is ‘Het gangstermeisje’ (1965) – Campert schreef ook een filmscenario met dezelfde titel – over een schrijver die zich in een Frans stadje heeft teruggetrokken. Officieel om er het scenario te schrijven voor een film over een gangstermeisje, maar in feite vooral om in het reine te komen met zijn in het slop geraakte leven en zijn al evenmin florissante schrijverschap.

Na de grote stilte van de jaren zeventig brachten de dichtbundel ‘Theater’ (1979) en de verhalen in ‘Na de troonrede’ (1980) geen ingrijpende veranderingen in Camperts toon of thematiek. Geloof in een betere wereld is er niet meer, evenmin als de mogelijkheid troost te vinden in de poëzie, hoewel de dichter wel wil blijven schrijven (‘alles al weten / en toch dit gedicht’). Het in 1983 verschenen ‘Scènes in Hotel Morandi’ echter werd in de literaire kritiek verwelkomd als een duidelijke vernieuwing, niet zozeer van de thematiek, maar wel van de manier waarop Campert over zijn onderwerpen schreef. Deze bundel met meer klassieke en abstracte gedichten besluit met een gedicht over de dood van Camperts vader.

De hoofdpersonen in de verhalen (veelal verlegen of mensenschuwe schrijvers met weinig talent) laten zich ook in ‘Na de troonrede’ en daaropvolgende boeken nog altijd leiden door passiviteit en onzekerheid, hun levens zijn nog altijd doortrokken van kleine, maar herhaalde mislukkingen. Een fraai voorbeeld uit het meer recente werk van Campert is de figuur van Menno van der Staak in de novelle met de uitgebreide titel ‘Ohi, hoho, bang, bang of Het lied van de vrijheid’ (1995). Het lichtvoetige verhaal vol maffe dichters en mallotige ontwikkelingen waarin de alcohol rijkelijk vloeit, is een humoristische persiflage op het Rotterdamse Poetry International. 

Een uitzondering op dit patroon vormt ‘Gouden dagen’ (1990) een korte roman waarin de verteller/hoofdpersoon een man is die volmaakt gelukkig is. Het duurde vervolgens veertien jaar voor Campert als romancier opnieuw van zich liet horen. Begin 2004 verscheen ‘Een liefde in Parijs’, over een jonge Nederlandse schrijver die in de Franse hoofdstad een raadselachtige vrouw ontmoet. Vrij snel daarna, in 2006, verscheen de roman ‘Het satijnen hart’, een roman die thematisch aansluit bij ‘Een liefde in Parijs’. Hoofdpersoon is dit keer een schilder die na het bericht van het overlijden van zijn ex-vriendin teruggevoerd wordt naar twintig jaar eerder, toen ze hem verliet. Deze roman werd genomineerd voor De Gouden Uil. In 2007 verscheen voor het eerst in zeven jaar weer een nieuwe dichtbundel: ‘Nieuwe herinneringen’.

Campert dankt zijn populariteit bij een groot publiek (waaronder veel scholieren die ‘Het leven is vurrukkulluk’ of ‘Tjeempie!’ op hun leeslijst zetten) vooral aan zijn werk als schrijver van zeer toegankelijk en humoristisch proza. Literaire erkenning kreeg hij voor zijn gedichten toen hem in 1979 de P.C. Hooftprijs werd toegekend. In het juryrapport viel te lezen: ‘Het hele poëtische oeuvre van Remco Campert overziend, is de jury onder de indruk gekomen van de persoonlijke kroniek van de jaren 1950-1970 die erin is neergeschreven. De hachelijke en belachelijke feiten van deze levensperiode zijn door de dichter onvergetelijk geboekstaafd.’

Voor zijn ‘grote betekenis voor het geschreven en gedrukte woord in Nederland’ werd Campert in 2011 de Gouden Ganzenveer toegekend. Vlak daarna werd bekend dat zijn eerste roman, ‘Het leven is vurrukkulluk’ uit 1961 was uitverkoren tot actieboek voor de editie 2011 van de campagne ‘Nederland Leest’. Aan het eind van die campagne werd bekend dat het boek verfilmd gaat worden door regisseur Frans Weisz.

In 2013 publiceerde Campert een boek samen met zijn dochter Cleo, getiteld ‘De ziel krijgt voeten’. Het bestaat uit door Cleo gemaakte foto’s van mensen uit haar eigen kring, die door vader Remco van poëtisch commentaar zijn voorzien. Later dat jaar verscheen met ‘Hôtel du Nord’ een nieuwe roman, waarin de oudere schrijver Walter Manning zich terugtrekt in een hotel in een Frans kustplaatsje. Zijn verlangen naar anonimiteit wordt daar gedwarsboomd door verwikkelingen rond enkele andere aanwezigen. Bovendien wordt Manning herkend door een journalist. Kort nadien verscheen met ‘Te vroeg in het seizoen’ wederom een nieuwe Campert. In de ‘autobiografische schetsen’ in deze bundel schrijft hij over herinneren, ouder worden, schrijven en vergeten.

Enkele weken voor zijn 85ste verjaardag publiceerde Campert met ‘Licht van mijn leven’ weer een nieuwe dichtbundel. Gelijktijdig verscheen een door Bert Wagendorp gemaakte keuze uit zijn verhalen onder de titel ‘Een nacht en een morgen’. Tevens publiceerde Campert vanaf juni 2014 nieuwe verhalen rond het personage Somberman in de Volkskrant.

bron: NBD Biblion

Remco Campert

Terug naar laureaat

Remco Campert