1956
Herman Teirlinck
Dankwoord
Excellenties,
Dames en Heren,Welke ook de verdiensten mogen zijn, die mij met zo liberale vrijgevigheid worden toegemeten, en hoe aanzienlijke luister het hoogste staatsgezag in beide landen aan deze plechtigheid verleent, ik ben niet blind voor de ware betekenis die de bekroning van een Vlaming in onze ogen behoort te hebben.
Reeds in haar beginsel bevestigde de stichting van een grote prijs der Nederlandse letterkunde het vermoeden van de eenheid onzer gemeenschappelijke letteren. De vraag kon echter rijzen of, bij de praktische competitie, de achterstand van de Vlaamse schrijvers ten aanzien van de meer dan drie eeuwen oude Noordnederlandse hegemonie zou blijken te worden ingehaald.Voorzeker kon de hoop daartoe bestaan, na de merkwaardige rush van een Gezelle, een Van de Woestijne of een Streuvels.
Gij hebt thans willen toegeven dat ik, in hun sporen, de inloop ongeveer heb voltooid, en dat een literaire gelijkwaardigheid daardoor aan het licht is gekomen, die voorgoed de Moerdijk overbrugt.De grote prijs der Nederlandse letterkunde hebt gij aldus, Goddank! meer dan aan mij, aan Vlaanderen toegekend, zodat mijn moederland, met het weergaloos middeleeuws verleden, weer levendig in het heden aantreedt en medeverantwoordelijkheid opeist in de uitstraling van Nederlands literaire schoonheid over de wereld.
Dat mij de eer te beurt mocht vallen de aanleiding te zijn van een zo heugelijke evolutie, vervult mij met dankbaarheid en trots. Moge nu de belofte van een steeds groter wordende Nederlandse letterkunde, aan deze eerste grote prijs verbonden, door de toekomst worden ingelost.
Herman Teirlinck
Terug naar laureaat