De Prijs der Nederlandse Letteren werd in 1956 ingesteld en ressorteert sedert 1986 onder de Nederlandse Taalunie. De prijs is bedoeld ter onderscheiding van een auteur van oorspronkelijk in het Nederlands geschreven letterkundige werken.De prijs kan worden toegekend voor het gehele oeuvre van de schrijver, of voor een geschreven werk behorende tot de genres poëzie, verhalend proza of drama.
De jury is eenstemmig van oordeel dat ditmaal aan Christine D’haen de Prijs der Nederlandse Letteren moet worden uitgereikt. In de Nederlandstalige poëzie onderscheidt het werk van Christine D’haen (Gent 1923) zich door een onmodieuze, volstrekt eigenzinnige toon en thematiek. De dichteres inspireert zich op een lange, West-Europese traditie waarvan zij de antieke mythes vervormend integreert in haar moderne, vrouwelijke leefwereld. De sterk bewerkte, archaïserende taal en stijl, kenmerkend voor een klassieke poëtica, worden op een vormbewuste, maar tegelijk verrassend originele, ontraditionele manier gehanteerd.
Christine D’haen is sinds de instelling van de prijs in 1956 de dertiende laureaat. De eerdere laureaten waren: Herman Teirlinck (1956), Adriaan Roland Holst (1959), Stijn Streuvels (1962), Jacques Bloem (1965), Gerard Walschap (1968), Simon Vestdijk (1971), Marnix Gijsen (1974), Willem Frederik Hermans (1977), Maurice Gilliams (1980), Lucebert (1983), Hugo Claus (1986) en Gerrit Kouwenaar (1989).
De voordracht is opgemaakt door een jury die werd ingesteld door het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie. De jury bestaat uit mevrouw prof. dr. A.M. Musschoot (voorzitter) en de heren H. de Coninck, G. van Istendael, B. Barnard, E. Leeflang en prof. dr. J.D.F. van Halsema. Secretaris is de heer R. Gyles.
De prijs, waaraan een bedrag is verbonden van fl. 30.000,- zal door H.M. Koningin Beatrix op woensdag 28 oktober 1992 in Den Haag worden uitgereikt.