Gerard Reve krijgt Prijs der Nederlandse Letteren 2001

Gerard Reve (1923) ontvangt dit jaar de Prijs der Nederlandse Letteren. Dat heeft het Comit van Ministers van de Nederlandse Taalunie besloten.

De Prijs der Nederlandse Letteren wordt eenmaal per drie jaar uitgereikt, beurtelings door het Nederlandse en Belgische staatshoofd, aan een auteur van oorspronkelijk in het Nederlands geschreven letterkundig werk. De prijs kan worden toegekend voor het gehele oeuvre van een schrijver, of voor een apart werk in de genres proza, pozie of drama. Aan de prijs is een bedrag verbonden van 16.000 euro.

De jury, bestaande uit Jos Borr, Gillis Dorleijn, Kees Fens (voorzitter), Geert van Istendael, Nelleke Noordervliet en Bert Vanheste, was van oordeel dat het oeuvre van Gerard Reve de belangrijkste literaire prijs van het Nederlandse taalgebied verdient.

Uit het juryrapport:

‘Het voorstel Gerard Reve voor te dragen voor de Prijs der Nederlandse Letteren berust op de onverwisselbaarheid van zijn schrijverschap, die onmiddellijk zichtbaar werd in zijn debuut De avonden (1947).’ 
‘Het ruim vijftig jaar durende schrijverschap van Gerard Reve heeft een even omvangrijk als schitterend werk opgeleverd, dat hem tot een der meest gelezen schrijvers van de naoorlogse literatuur heeft gemaakt, tot een van de meest becommentarieerde ook, misschien niet minder: geruchtmakendste. Maar waar geen gerucht is, is geen vuur.’ 
‘Zijn gehele oeuvre is doortrokken van de grote thema’s liefde, seksualiteit, dood en God.’ 
‘Het oeuvre wordt voorts beheerst door een onnavolgbare stijl, waarvan elke zin terstond herkenbaar is als van Reve afkomstig. In elk deel ervan is het geheel aanwezig.’ 
‘De ongewone kwaliteit van Reves pozie is voor de jury mede een motivering hem voor de Prijs der Nederlandse Letteren voor te dragen.’

Gerard Reve is sinds de instelling van de Prijs der Nederlandse Letteren in 1956 de zestiende laureaat. De eerdere laureaten waren: Herman Teirlinck (1956), Adriaan Roland Holst (1959), Stijn Streuvels (1962), Jacques Bloem (1965), Gerard Walschap (1968), Simon Vestdijk (1971), Marnix Gijsen (1974), Willem Frederik Hermans (1977), Maurice Gilliams (1980), Lucebert (1983), Hugo Claus (1986), Gerrit Kouwenaar (1989), Christine D’haen (1992), Harry Mulisch (1995) en Paul de Wispelaere (1998).