Hare Majesteit de Koningin reikt op woensdag 18 november 1998 in Paleis Noordeinde in Den Haag de Prijs der Nederlandse Letteren uit aan Paul de Wispelaere.
De prijs is toegekend door het Comit van Ministers van de Nederlandse Taalunie op voordracht van een Nederlands-Vlaamse jury onder voorzitterschap van prof. dr. Hugo Brems, verbonden aan de Universiteit van Leuven. De prijs wordt eens in de driejaar, beurtelings door het Nederlandse en Belgische staatshoofd, uitgereikt aan auteurs van belangrijke Nederlandstalige werken. De prijs bestaat sinds 1956 en is in 1986 ondergebracht bij de Nederlandse Taalunie. Eerdere laureaten waren onder meer W.F. Hermans, Stijn Streuvels, Hugo Claus en Harry Mulisch. Aan de prijs is een bedrag van Bfr. 625.000 (34.000 gulden) verbonden.
De jury komt in haar rapport tot de conclusie dat het werk van Paul de Wispelaere, van zijn academische studies tot zijn literaire fictie, een ondeelbaar geheel vormt, en een referentiepunt blijft voor vele generaties schrijvers en critici in Nederland en Vlaanderen.
De Wispelaere heeft vanaf de jaren zestig ononderbroken vooraan gestaan in de vernieuwende prozaliteratuur in Vlaanderen en Nederland. In zijn kritisch en essayistisch werk, verzameld in bundels als Het Perzische tapijt (1966) en De broek van Sartre (1987), becommentarieerde De Wispelaere de ontwikkeling van de Nederlandstalige roman. Daarnaast publiceerde hij eigen proza met een sterk autobiografisch en potisch karakter. Hoogtepunten daarin zijn Tussen tuin en -wereld (1979) en Het verkoolde alfabet (1992).