Toespraak

1998
Paul de Wispelaere

Toespraak

“De Prijs der Nederlandse Letteren wordt u toegekend voor uw gehele oeuvre, niet alleen voor uw romans, maar ook voor uw essays en literatuurkritiek. Het is een oeuvreprijs, en dat is op zich al uitzonderlijk. De Prijs der Nederlandse Letteren is bovendien uitzonderlijk omdat die door Vlaanderen en Nederland in het kader van het Taalunieverdrag gezamenlijk wordt toegekend. Er bestaat nog het meest overeenkomst met de PC Hooft-prijs en de Theo Thijssen-prijs die in Nederland worden toegekend aan Nederlandstalige auteurs voor hun gehele oeuvre. Alle andere literaire prijzen – dat zijn de commercile prijzen, zoals de Libris literatuurprijs, de Generale Bank literatuurprijs en de Gouden Uil – zijn bestemd voor de bekroning van n bepaald, recent verschenen werk.”

Majesteit, mijnheer De Wispelaere, dames en heren,

De Prijs der Nederlandse Letteren wordt dit jaar toegekend aan de Vlaamse auteur Paul de Wispelaere. Een schrijver die we door zijn prachtige boeken zo persoonlijk hebben leren kennen. Uw boeken, mijnheer de Wispelaere, lezen alsof ze in n vloeiende beweging vanzelf tot stand zijn gekomen. Maar in sommige boeken heeft u laten merken wat een kwelling het soms is om schrijver te zijn en hoe dat witte vel tot een obsessie wordt. “Het beginnen aan een boek,” schrijft u in Het verkoolde alfabet (p. 9) is een verschrikking.”

Maar welke lezer raakt niet opgetogen van een boek dat begint met de volgende eerste zin: “Hij heeft de vensterluiken ( de ‘fentenelen’, dat vreemde oude woord van zijn vader) dichtgeklapt, de deuren op slot gedaan, het huis vergrendeld en weer is hij na het bekijken van het tv-journaal in zijn werkkamer gaan zitten.” De lezer voelt zich eveneens afgesloten van de omgeving en laat zich meevoeren in het verhaal van de schrijver. Een verhaal dat telkens opnieuw en telkens iets anders verteld wordt. Zoals de schilder Czanne zijn hoofd maar even opzij hoefde te houden om van dezelfde omgeving een heel nieuw schilderij te maken. “De glazen wonderbol,” schrijft u, “vol kleurige lichtparels waar ik als kind mee speelde: als je hem schudde kreeg je telkens weer andere beelden te zien. Zo werkt de herinnering.” (Brieven uit Nergenshuizen, p. 54). Die herinneringen rijgt u aan een splitring, schrijft u, waaraan de sleutels geleidelijk bij elkaar geschoven worden. Zo’n sleutel is uw moeder, maar ook uw vader, een wagenmaker te Assebroek, of de ouderlijke woning van vroeger en vooral de tuin. De tuin waarin de lezer wordt meegetrokken, vol bomen en planten en vogels waarvan de betoverende namen ons inmiddels even vreemd in de oren klinken als het woord fentenelen: knotelzen, kweebomen, blauwe spiraea, violetblauwe heliotroop, cotoneaster, ribesheester, appelvinken, ijspauwtje, blauwe korenmus, kneuen, knobbelganzen, muskuseenden.

Een tuin, symbool van het paradijs, die tot grote ontzetting van de schrijver systematisch door de mens wordt kapotgemaakt. Om een nieuwe snelweg aan te leggen komen mannen met loeiende motorzagen waarmee zij het landschap van eeuwenoude bomen omverhalen. De schrijver noteert machteloos: “Ik ren de tuin in, en blijf als aan de grond genageld staan: de aanval op de laatste dubbele rij zomereiken is ingezet (..). Hijgend sta ik bij de eerste gevelde bomen, waarvan het donkerbruine hart en het lichtbruine spintvlees zijn blootgelegd” (p 186). Bitter constateert de schrijver dat zodra de laatste lijster verdwenen is, de nieuwe boomloze Lijsterlaan al is aangelegd.

Schrijven is een hartstochtelijke ontkenning van de tijd.

In deze tuin, dit paradijselijke oord, situeert de schrijver zijn vrouwen. Dit verhaal vertelt hij telkens opnieuw, in elk boek weer. Maar zoals de echte tuin van de schrijver door de verwoestende werkelijkheid langzaam onttakeld wordt, zo houdt de mythe die hij rondom zijn geliefden heeft gesponnen ook geen stand. De vrouwen weigeren op den duur deze vreemde rol te blijven spelen. Zij komen in opstand tegen een opgedrongen mythologie. Zij kunnen niet in de ‘verliteratuurde’ wereld van de schrijver geloven, maar willen met hem het leven zelf ondergaan. Onherroepelijk betekent dit voor de schrijver het einde van zijn illusie. En dit, mijnheer De Wispelaere, geeft aan al uw verhalen zo’n dramatische lading. De vrouwenfiguren lopen soms door elkaar heen en nemen eikaars rol over met oude of nieuwe namen: Hella, Hera. Janinka, Berenice, Barbera. De relatie begint als een hartstochtelijke, liefst geheime, zeer erotische liefde. Maar eindigt wanneer de vrouw kiest voor het leven boven het verhaal. Soms wordt dit keerpunt ingeluid doordat de schrijver de beminde vrouw een boek geeft, Kafka’s brieven aan Milena of Felice, of de correspondentie van Flaubert. Maar het boek wordt door Janinka afgewezen en door Berenice niet opengeslagen. Het zijn ook vooral vrouwen aan wie de schrijver deze dramatische liefdesverhalen vertelt. Vrouwen met wie hij inmiddels weer een nieuw erotisch verhaal begonnen is.

Want verhalen wilt u blijven vertellen. Om daarmee de doorleefde ogenblikken voor altijd vast te houden. Tegen Brigitte zegt de schrijver dat zijn verhalen de enige plaats zijn waar ze worden bewaard, dat schrijven nauwelijks of niet te maken heeft met de weergave van de werkelijkheid die er is, veelmeer met wat er niet meer is. Schrijven, zegt u, is een hartstochtelijke ontkenning van de tijd. (Mijn huis is nergens meer, p. 158). Of, in een ander boek: “Hij dacht: hoe is alles precies weer gebeurd, het is voorbij en ik ken er het einde van, het is dus ook weer een verhaal geworden dat ik kleur met mijn eigen verbeelding” (Een eiland worden, p. 117). Of, zoals u het weer ergens anders formuleert: “Zoals het de ogen van de mens zijn die de bloemen kleuren, verfden wij de gevel rood en lieten de wijnstok ertegen groeien” (Brieven uit Nergenshuizen, p 51).

De Prijs der Nederlandse Letteren wordt u toegekend voor uw gehele oeuvre, niet alleen voor uw romans, maar ook voor uw essays en literatuurkritiek. Het is een oeuvreprijs, en dat is op zich al uitzonderlijk. De Prijs der Nederlandse Letteren is bovendien uitzonderlijk omdat die door Vlaanderen en Nederland in het kader van het Taalunieverdrag gezamenlijk wordt toegekend. Er bestaat nog het meest overeenkomst met de PC Hooft-prijs en de Theo Thijssen-prijs die in Nederland worden toegekend aan Nederlandstalige auteurs voor hun gehele oeuvre. Alle andere literaire prijzen -dat zijn de commercile prijzen, zoals de Libris literatuurprijs, de Generale Bank literatuurprijs en de Gouden Uil – zijn bestemd voor de bekroning van n bepaald, recent verschenen werk.

Het Vlaams-Nederlandse vertegenwoordigt u niet alleen in uw boeken, maar ook in uw genen.

Uw oeuvre omvat romans, kritieken en essays. Aan talloze kranten en vakbladen heeft u uw medewerking verleend. U was onder andere recensent voor de Nederlandse krant Het Vaderland. De Taalunie verwelkomt u als vijftiende laureaat in haar midden. Het Vlaams-Nederlandse vertegenwoordigt u niet alleen in uw boeken, maar ook in uw genen. Uw grootvader, Siebe van der Hoeven, kwam als bloemist uit Ouder-Amstel in de buurt van Brugge wonen om zich in het vak te bekwamen. Daar is hij gebleven, aan de zijde van een schone huwbare dochter van een houtdraaier die daar woonde. In uw boeken heeft u veel herinneringen opgetekend aan het leven in West-Vlaanderen van vr de Tweede Wereldoorlog. Ik wil eindigen met n van de vele fragmenten daarvan, waarin u een tijd oproept die voorgoed is verdwenen, maar door u werd bewaard, doordat u die in een verhaal heeft opgenomen.

“Op stille en warme zomeravonden – wat waren er toen veel! – sloop ik uit mijn bed naar dat kamertje waar ik mijn lijster kon horen zingen, een luid tjuuktjuuk, en door de wijde mazen van het gordijntje gluurde ik naar het ingelijste, onbereikbare toneel van de grotemensen: op een soort binnenplaatsje tussen de gang en de tuin zitten mijn ouders, mijn grootmoeder en ooms en tantes aan een tuintafel, een plank op schragen uit de timmerwinkel gehaald, bruin bier te drinken onder de kastanjeboom. De mannen roken uit stenen pijpen met lange stelen, ik hoor het geroezemoes van hun stemmen in het halve licht, en af en toe weerklinkt een lacht” (Tussen tuin en wereld, p 92).

Prijzen zijn natuurlijk maar een kleine geste in vergelijking met de kunstschatten die u ons heeft gegeven. Ik hoop van harte dat deze prijs een stormloop naar uw boeken zal veroorzaken en dat het noodzakelijk zal zijn om ze allemaal in herdruk te nemen.

Literatuur

  • Een eiland worden, Amsterdam, Brussel, Parijs, Manteau, 1ste druk 1963, 2e herziene druk 1972
  • Mijn levende schaduw, Antwerpen/Amsterdam, Manteau 1984, 1ste druk Nijgh&Van Ditmar, 1965
  • Paul-tegenpaul, 1969-1970, Den Haag, 1970, Nijgh&Van Ditmar
  • Tussen tuin en wereld, 1ste druk 1979, AQ herziene druk, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1992
  • Mijn huis is nergens meer, Antwerpen, H. Baara, 1986
  • Het verkoolde alfabet, Dagboek 1990-1991, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1992
  • En de liefste dingen nog verder, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 1998
Paul de Wispelaere

Terug naar laureaat

Paul de Wispelaere