Hoofdlijnen werk

2018
Judith
Herzberg

Hoofdlijnen werk

Auteur: Cor Gerritsma

Herzbergs oeuvre omvat dichtbundels, toneelstukken, teksten voor muziektheater, televisiespelen, operateksten, filmscenario’s, vertalingen en bewerkingen.

Haar eerste dichtbundel was Zeepost (1963). Daarna volgde nog een groot aantal bundels, waarvan de titels vaak naar iets eenvoudigs, vluchtigs, onbeduidends of vergankelijks verwijzen. Bijvoorbeeld naar een grassoort die bijna overal voorkomt (Beemdgras, 1968), lastige beestjes (Vliegen, 1970), schuin vallend licht (Strijklicht, 1971), het laatste restje van de dag (Dagrest, 1984) of kleine visjes en andere diertjes die bij een vangst per ongeluk in het visnet terechtkomen (Bijvangst, 1999). Ook is het opvallend dat de meeste titels uit twee lettergrepen bestaan, een beklemtoonde gevolgd door een onbeklemtoonde.

Herzberg ontleent de stof van haar poëzie aan de dagelijkse werkelijkheid en aan haar eigen gevoelsleven. Ze schrijft geen poëzie met een boodschap of een bepaald idee, maar brengt het gewone onder de aandacht en opent daarmee het zicht op het ongewone, raadselachtige of verborgene. Alles kan voor haar aanleiding voor een gedicht zijn. Door de werkelijkheid nauwkeurig te observeren, wil ze het inzicht in de eigen persoon en de wereld verdiepen. Ze heeft veel oog voor details en probeert dingen die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben toch met elkaar te verbinden. ‘Mijn gedichten komen voort uit mijn poging twee dingen, die op het eerste gezicht geen verband lijken te hebben met elkaar, toch te rijmen’, schreef ze in een essay over haar eigen werk in 1976. Een mooi voorbeeld daarvan is het gedicht ‘Boomchirurg’, waarin het snoeien van een tak in verband gebracht wordt met een (mogelijke) hersenoperatie:

BOOMCHIRURG

Boomchirurg noemde hij zich, en met zijn motorzaag 
zat hij boven in mijn boom toen jij je fiets 
tegen het hek aan zette. Altijd en van nature 
tegen snoeien zei je alleen: ‘zo zo’ – en ik zag 
dat er iets met je aan de hand was. 
‘Ik geloof dat er iets in mij groeit dat er niet hoort.’ 
Op dat moment viel er een tak zodat het dak 
van het schuurtje brak. Ik rende weg 
en ’s nachts wist ik pas hoe dat voor je was – 
en braken zorgen bij me uit die niet te stuiten 
waren over het ooit als we elkaar verliezen 
en hoe we vóór het zover komt dom 
zullen redderen, en pas wanneer het kraken 
echt vervaarlijk wordt, hulpvaardig 
de verkeerde kant opdraven.

(uit: Botshol)

Herzberg verstaat de kunst om gewone dingen ongewoon te maken door ze te isoleren.

Op het eerste gezicht schrijft ze toegankelijke poëzie. Ze laat echter veel aan de lezer zelf over, moedigt hem aan om zelf goed te kijken naar de werkelijkheid. In haar gedichten wisselen aanvaarding en afwijzing van het leven elkaar af. Haar poëzie ‘slingert tussen aanhoudende angst voor chaos en geweld en anderzijds een vitaliteit of opgewektheid waarmee dit zo achteloos kan worden opgeschreven’ (Maarten Doorman, NRC Handelsblad, 19 maart 1999). Het besef van de nietigheid van de mens en de vergankelijkheid van het leven leidt tot melancholie of tot bitterheid. Maar Herzbergs speelse humor relativeert vaak weer de ernst en de tragiek.

Opmerkelijke facetten van de stijl die Herzberg in haar gedichten hanteert, zijn onder meer het gebruik van omgangstaal (geen mooie formuleringen, heel weinig beeldspraak), de verrassende combinaties van woorden, het weglaten van woorden of zinsdelen (elliptische zinnen), de binnenrijmen en de gedachtesprongen. Een voorbeeld:

SPREEUW

Had niets te beweren 
te klein voor veren 
te nat om bruin te heten 
en snavel dicht 
ook tegen eten.

Maar werd een hoogst 
warmpotig geleerde 
specialistisch geïnteresseerde 
zeehondgeveerde 
vetervereerder.

Frivoolkelige imitator 
een parel-bespetterde 
wezel, een vliegende 
ongeletterde triomfator.

(uit: Strijklicht)

De jury van de haar in 1997 toegekende P.C. Hooftprijs karakteriseerde haar poëzie als volgt: ‘Judith Herzberg maakt geraffineerd gebruik van klank, van rijm dat ze onregelmatig gebruikt en vaak ook vermomt als binnenrijm, van ellipsen en onverwachte accenten. Ze heeft een niet meer weg te denken dichterlijke stem, een karakteristieke en verbazingwekkende blik, met opbeurende regels. Judith Herzberg heeft als geen ander oog voor het allergewoonste en een melodieuze taal die bedrieglijk op spreektaal lijkt. Die combineert ze met heel ongewone waarnemingen en met een ongegeneerd voorstellingsvermogen.’

Door haar gedichten te lezen, ga je als lezer de werkelijkheid anders ervaren, het ongewone van het gewone zien:

ZIEKENBEZOEK

Mijn vader had een lang uur zitten zwijgen bij mijn bed. 
zei ik, nou, dit gesprek 
is makkelijk te resumeren. 
Nee, zei hij, nee toch niet, 
je moet het maar eens proberen.

(uit: Beemdgras)

HIERO EN DAARO

Er zijn ook mensen 
die nooit een foto zouden vouwen 
maar wel opeens, en overtuigd, 
de overbuur in stukken houwen.

(uit: Bijvangst)

In 2011 verscheen Klaagliedjes, een dichtbundel met gedichten geïnspireerd door de Klaagliederen van Jeremia. 40 jaar eerder publiceerde Herzberg 27 liefdesliedjes, een bewerking van het Bijbelse Hooglied. De bundels passen zowel thematisch als vormtechnisch bij elkaar, al is Klaagliedjes veel losser verbonden met de Bijbelteksten. Klaagliedjes gaat over een weduwe die terugblikt op haar verleden en de dood van haar geliefde.

Ook in Liever brieven (2013) staat verlies centraal. Al klinkt deze gedichtenbundel volgens Luuk Gruwez (De Standaard, 21 maart 2014) een stuk minder bitter. Volgens hem is Herzberg ‘opnieuw meer begaan met de spelmogelijkheden van de taal, is veel ironischer, bij momenten zelfs humoristisch (…)’. 

Tussen haar eerste dichtbundel en haar laatste zijn geen wezenlijke verschillen: ze blijft over het algemeen steeds zichzelf, handhaaft haar toon van eigenzinnigheid en weerbarstigheid.

Begin jaren zeventig ging Herzberg zich ook met toneel bezighouden. Haar eerste toneelstuk, Crancky box, werd in 1971 opgevoerd. Een hoogtepunt in haar toneelwerk is het muziektheaterstuk Leedvermaak, dat voor het eerst werd opgevoerd door toneelgroep Baal in 1982. Het stuk – eerste deel van een toneeltrilogie – bestaat uit 99 fragmenten en gaat over onverwerkt oorlogs- en concentratiekampleed. De gesprekken die de personages tijdens een bruiloftsreceptie voeren, zijn oppervlakkig omdat niemand zijn of haar diepste gevoelens durft te tonen, uit angst voor een totale geestelijke instorting. Uit het stuk wordt duidelijk dat mensen elkaar in wezen niet kunnen helpen en geen band met elkaar kunnen aangaan als gevolg van de nawerking van de oorlog. Leedvermaak werd bekroond met de Prijs van de Kritiek 1981-1982 en met de Charlotte Köhlerprijs 1988. Frans Weisz verfilmde het stuk in 1989.

In het tweede deel van de trilogie, Rijgdraad (1995), traden dezelfde acteurs op als in Leedvermaak. Centrale gebeurtenis is dit keer de viering van een veertigjarig huwelijksfeest. Frans Weisz verfilmde het stuk onder de titel Qui vive (première in februari 2002). Het derde deel, Simon (2002) schreef Herzberg in opdracht van het Schauspielhaus in Düsseldorf. Ze wilde dit stuk aanvankelijk over euthanasie laten gaan, maar het thema werd uiteindelijk de vraag: sta je op een andere manier tegenover de dood als je zelf bijna dood bent gemaakt (zoals overlevenden van concentratiekampen is overkomen)? Achtergrond van het stuk is opnieuw de Tweede Wereldoorlog.

In het toneelstuk En/of (1985) staat een driehoeksverhouding centraal tussen een man, zijn echtgenote en zijn vriendin. Het lijkt of alles is toegestaan, maar in werkelijkheid is de driehoeksrelatie gebaseerd op het veinzen van gevoelens. In de kameropera Merg (1986) is het thema donorschap: een man is bereid donor te zijn voor zijn zieke broer, maar zijn vrouw is het daar niet mee eens, omdat haar niets gevraagd is.

Herzberg schreef ook verschillende filmscenario’s. Veel indruk maakte Charlotte(1981), een film van Frans Weisz over de schilderes Charlotte Salomon, die in 1917 in Berlijn werd geboren en in 1943 om het leven kwam in concentratiekamp Auschwitz.

Daarnaast bewerkte zij Stravinsky’s ‘sprookje’ L’Histoire du Soldat voor het Groningse dansgenootschap Club Guy & Roni waarbij zij de tekst herschreef naar eigen inzicht en alleen de personages en het motief van de soldaat die terugkeert uit de oorlog handhaafde (NRC Handelsblad, 16 januari 2013).

Herzbergs gedichten en toneelwerk vertonen een thematische eenheid, hoe verschillend de motieven ook zijn die erin voorkomen. In beide genres gaat het om het verkennen van de gevoelswereld en om het onderzoeken van levensmogelijkheden (hoe wil ik leven? is zorgeloos leven wel mogelijk?). In een recensie van de dichtbundel Bijvangst zei de eerdergenoemde Maarten Doorman het zo: ‘Herzbergs poëzie is vooral sterk op het gebied van laat ik zeggen de gevoelshuishouding. Dit maakt haar toneel ook zo overtuigend, en de, vaak als dialoog verklede, monologen in haar poëzie’ (NRC Handelsblad, 19 maart 1999).

Haar werk werd diverse keren bekroond. In 1981 kreeg ze de Jan Campertprijs voor de bundel Botshol, in 1984 de Joost van den Vondelprijs (van de universiteit van Munster), in 1994 de Constantijn Huygensprijs en in 1997 de P.C. Hooftprijs voor haar hele oeuvre.

Net als de schrijvers rond het ’tijdschrift voor teksten’ Barbarber (1958-1971) gaat Herzberg uit van de gewone, alledaagse werkelijkheid en gebruikt ze in veel gedichten op geheel eigen wijze citaten van gesproken en geschreven taal (‘ready mades’). Ook vertoont ze verwantschap met de Tirade-dichters (onder anderen Jan Emmens, Dick Hillenius en Rutger Kopland) die – als reactie op de uitbundige lyriek van de Vijftigers of Experimentelen – eveneens de nadruk leggen op het gewone woord, de ongedwongen spreektoon (‘parlando’-taal).

Bron: Uittrekselbank NBD Biblion

herzberg

Terug naar laureaat

Judith Herzberg